Montessori onderwijs
Als Montessorischool werken wij aan de einddoelen zoals ze zijn gesteld binnen het curriculum van het basisonderwijs in Nederland. Onze aanpak volgens de visie van Maria Montessori bepaalt de weg hoe deze einddoelen te bereiken.
Maria Montessori: “Help mij het zelf te doen”.
Als school is het onze belangrijkste taak om kinderen te begeleiden in het groeien naar sociale, kritische en verantwoordelijke mensen. Mensen die met een eigen kijk op de wereld in staat zijn om eigen, verantwoorde keuzes te maken. Dit betekent voor ons:
- De leerkracht is de begeleider van een kind tussen kinderen.
- Ieder kind heeft zijn / haar eigen begaafdheden, is dus uniek.
- Wij werken met individuele leerlijnen en stimuleren kinderen hun talenten te benutten en te ontwikkelen.
- Wij moeten sturen en loslaten: vertrouwen in kinderen hebben.
- Een kind leert individueel in relatie tot zijn/ haar omgeving.
- We respecteren en stimuleren persoonlijke initiatieven van kinderen.
- Opkomen voor jezelf en het helpen van de ander, evenals het verzorgen van je omgeving, spelen een belangrijke rol in onze school.
Vanuit de samenleving worden vaardigheden (beheersing van de kerndoelen) van kinderen verwacht. Dit betekent voor ons, dat wij sturing geven aan de ontwikkeling en het leren van de kinderen. Vanuit een observerende houding en een uitdagende speel en leeromgeving begeleiden wij de kinderen in hun ontwikkeling, soms individueel en soms samen met anderen.
Onze uitgangspunten:
- Help mij het zelf te doen
- Vrijheid in gebondenheid
- Respect en verantwoordelijkheid
Deze opvattingen en gedachten zijn de basis voor ons onderwijs.
Het doel is dat kinderen zich ontwikkelen tot zelfstandige personen, die zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen, zich kritisch opstellen in hun leefomgeving en daarvoor de verantwoordelijkheid nemen. Kinderen worden gestimuleerd hun eigen ontwikkeling vorm te geven. De leerkracht heeft hierbij de rol van begeleider.
Intrinsieke motivatie
Van jongs af aan is in het kind een innerlijke wil (intrinsieke motivatie) aanwezig om zich te ontwikkelen, om op steeds meer gebieden zelfstandigheid te worden. Deze wil uit zich in de activiteiten van het kind, gericht op een volgende stap in de ontwikkeling. Juist de motivatie vanuit het kind zelf leidt tot een optimale ontwikkeling.
Gevoelige periodes
Kinderen ontwikkelen zich via "gevoelige periodes": d.w.z. dat in een bepaalde ontwikkelingsfase het kind gevoeliger is om een speciaal ontwikkelingsgebied sneller vorm te geven. Zo kunnen in de eerste levensfase van 0-6 jaar gevoelige periodes worden onderscheiden voor orde, ruimtelijke coördinatie, motorische coördinatie, taalontwikkeling en zintuiglijke ontwikkeling.
Individuele ontwikkeling
De bovengenoemde gevoelige periodes komen niet bij elk kind op hetzelfde moment voor. Door goede observaties moet helder worden aan welke nieuwe stap in een bepaalde ontwikkelingsfase een leerling toe is. Kinderen ontwikkelen zich niet via een bepaald gemiddelde. Soms gaat de ontwikkeling sneller, dan weer langzamer.
Dat eigen ontwikkelingstempo moet de ruimte krijgen. Dat betekent dat er optimaal rekening wordt gehouden met de individuele ontwikkeling van elke persoon.
Leerkracht als begeleider
De leerkracht ondersteunt de leerling bij het eigen ontwikkelingsproces. De keuzevrijheid van de leerling is van groot belang. Het leren omgaan met die keuzevrijheid is ook een ontwikkelingsproces waarbij de leerkracht stimulerend optreedt en het kader van de keuzevrijheid aangeeft.
De leerkracht zorgt voor een goede voorbereide omgeving, waarin het kind wordt uitgenodigd die activiteiten te ondernemen die het helpen zich verder te ontwikkelen. Onderdeel van die goede voorbereide omgeving is ook een rustige werksfeer. Kinderen maken een eigen planning, waarbij ze wel rekening houden met groepsactiviteiten die op een vaste tijd zijn ingepland, bijv.: gymlessen of taken en instructies en muziek/dans.
Sociale ontwikkeling
Deze wijze van werken vraagt van alle kinderen om rekening te houden met elkaar. Om eenieder op eigen niveau met verschillende taken te laten werken, is een grote mate van zelfdiscipline vereist. Kinderen geven elkaar de ruimte om rustig te kunnen werken. Er is een beperkt aantal materialen in de groep voorhanden, waardoor kinderen onderling afspraken moeten maken over de volgorde van gebruik. Daarnaast neemt het samenwerken van leerlingen een belangrijke plaats in. Het kan zijn dat een leerling het probleem van een andere leerling kan oplossen, dat ze samenwerken bij het maken van een project of bij het uitvoeren van een taak. Leren van en met elkaar.